Niet elke architectuurhistoricus die in de stad woont is een stedeling

(verscheen eerder op ROMagazine.nl)

 

In Archined stond kort geleden (23-03-18) een artikel over hoe om te gaan met erfgoed in de dynamische stad. Daarin werd het Maupoleum (Burgemeester Tellegenhuis) in Amsterdam als voorbeeld aangehaald van een gebouw dat relatief kort na oplevering (1971) in 1994 alweer tegen de vlakte ging. Het stond destijds bekend als een van de lelijkste gebouwen van Nederland, “maar wie de foto’s van het kantoorgebouw nu aan architectuurstudenten laat zien, krijgt de vraag wat er eigenlijk mis mee was.”

(Burgemeester Tellegenhuis, Jodenbreestraat Amsterdam, alias Maupoleum)

Als je die studenten het gebouw had kunnen laten bezoeken, om er een tijdje te studeren bijvoorbeeld, en ze hadden elke dag hun weg door de Jodenbreestraat in de hoofdstad moeten bewandelen om het gebouw te bereiken, dan hadden ze éénstemmig en volmondig hun eigen vraag beantwoord op een wijze die grote gelijkenis zou vertonen met wat woningbouwer en place maker Thom Aussems op Twitter meldde over het Maupoleum: “Nooit meer zo een treurniswekkend ensemble meegemaakt. Wetenschappelijke proeftuin voor psychosomatische ziekten. En het past niet in de fijnmazige stedelijke structuur.”

Een gebouw kun je niet beoordelen op het uiterlijk alleen. Sterker nog, het uiterlijk is van minder belang dan dat het gebouw (1) uitstekend voldoet voor de functie waarvoor het bedoeld is, (2) duurzaam is in de zin dat er geringe ingrepen nodig zijn om het gebouw aan te passen aan nieuwe wensen of andere functies, en (3) een bijdrage levert aan de verblijfskwaliteit van de straat. Het Maupoleum zou op alle deze drie criteria een ruime onvoldoende scoren. Slopen dus. Of het gebouw dat ervoor in de plaats is gekomen mooier of lelijker is, doet er niet zoveel toe. Het functioneert als kantoorgebouw uitstekend, is al enkele malen aangepast aan de modernere kantooreisen, en kent plinten met gevarieerde functies die de verblijfskwaliteit van de straat hebben verbeterd.

Architectuurhistorici beoordelen niet alleen gebouwen, maar dragen (potentiële) monumenten voor en pleiten met hartstocht voor beschermde stadsgezichten. Dat is goed, en kan vele voordelen hebben. Maar niet altijd. Als ik als advocaat van de duivel de redenen opnoem waarom de Knijtijzerpanden in de Jan Evertsenstraat in Amsterdam als monument zijn aangemerkt, is hoongelach van toehoorders mijn deel. En ik begrijp dat maar al te goed. Bovendien is het heel wrang voor de ontwikkeling van de Jan Evertsen dat de Knijtijzerpanden hun huidige status pas zeer recent hebben verworven.

Ik werd ook overvallen door het nog niet zo lang geleden aanwijzen van het gebied ten noordoosten van de Sloterplas tot beschermd (tuin)stadsgezicht. Nog net op tijd om deze tweede tranche verdichtingslocatie flink te dwarsbomen. Net als Le Corbusier en Van Eesteren willen de huidige verdedigers van hun erfgoed de stad buiten de deur houden.

De afkeer van de stad is niet alleen in den Haag of bij het Atelier Rijksbouwmeester voelbaar, die is ook virulent binnen de architectuurhistorie. Nog steeds is er een forse stroming binnen de Nederlandse architectuurhistorie die de stedenbouwkundige kwaliteit van het modernisme wil beschermen (ondanks de ontwrichtende werking van deze stedenbouw op sociaaleconomische kansen voor een groot deel van bewoners en bedrijven). De groene scheggen, zo kenmerkend voor het Amsterdam van Van Eesteren, is zo ongeveer heilig. Ondanks dat sommige scheggen rommelzones zijn geworden, en (stedelijke) lobben te dunbevolkt zijn om openbaar vervoer succesvol te exploiteren.

Dit antistedelijk sentiment is fnuikend voor de vele woningzoekenden en ondernemers die in de stad, vandaag de dag de kern van de economie, hun geluk willen beproeven.

Dus dan maar de lucht in, als de groene scheggen heilig zijn, de monumenten zich als een konijnenplaag aan ons opdringen, en beschermde stadsgezichten een nieuwe item is geworden binnen de architectuurhistorie. Maar dan kom je helemaal van een koude kermis thuis. In haar frontale aanval op de Sluisbuurt zet journalist Floor Milikowski in haar recente boek Van Wie is de Stad. De strijd om Amsterdam de UvA-architectuurhistorica Petra Brouwer vol in het bühnelicht.

“Het ontwerp [van de Sluisbuurt, Amsterdamse inbreidingswijk] geeft op geen enkele manier antwoord op de urgente vragen waar Amsterdam zich mee geconfronteerd ziet”. Op geen enkele manier! In de Sluisbuurt worden veel woningen gebouwd in compacte setting, gemengd met andere functies, in de nabijheid van de urban fabric, om uiteindelijk deel van die urban fabric te worden. Daarmee worden niet alleen heel veel mensen bediend die een hoogstedelijke woonvoorkeur hebben, maar wordt ook de agglomeratiekracht van onze stad vergroot. Dat zijn in de ogen van de architectuurhistoricus kennelijk niet de urgente stedelijke vraagstukken. Wat dan wel?

De architectuurhistoricus wordt nog stelliger. Ze noemt het misdadig dat het ontwerp van de Rembrandttoren ooit is goedgekeurd. “Zo lelijk! En je ziet hem overal”. En dat wordt in de Sluisbuurt nog allemaal veel erger. Volgens Brouwer wordt door de ligging aan het open water van het IJ, tegenover Waterland, het gevoel van ruimte en groen tot in de verre omtrek aangetast. Brouwer bevindt zich in goed gezelschap want de vroeger commissaris van de Koningin Jos van Kemenade (PvdA) schijnt inzake de Rembrandttoren ooit een brief aan de verantwoordelijke wethouder te hebben geschreven dat hij niet geconfronteerd wilde worden met de opdringerigheid van Amsterdam. Hun wil is hun wil, ieder zijn ding, maar het mag geen wet worden. Bewoners van de groene scheggen willen de stad helemaal niet zien. Anders gezegd: de stad mag er niet zijn.

Ik ga graag met architectuurhistorici op stad. Ze leren me veel over stad, gebouwen, ensembles. Maar net als in andere wetenschappen zijn er rücksichtslose stromingen die in dit geval wat schoon en lelijk is als wetenschappelijke dogma’s proclameren.

Mijn hypothese is dat de afkeer van de stad het sterkst is bij gearriveerde stedelingen die hun positie in de stad al lang geleden hebben veilig gesteld en geen oog willen hebben voor de karakteristieke dynamiek van de stad. Dat geldt ook voor architectuurhistorici. Amsterdam is een stad, maar kent ook onder haar architectuurhistorici stadbewoners die geen stedelingen zijn.

 


Monique.Amkreutz schreef:

Jaren geleden woonde ik nog in Heerlen. Toen al wist je dat het maankwartier er koste wat kost zou moeten komen. Lang voordat de crisis begon. Een prestige kwestie? Laten we hopen dat het Heerlen een stapje verder brengt. Ik betwijfel het!

André schreef:

Weet je Monique, als je niets doet gebeurt er ook niets…

Het helpt natuurlijk geen mallemoer om een deels leegstaand megaproject in een stad met bovenmatig veel laagstand te bouwen, wat gespeend is van functionaliteit en stedenbouwkundige kwaliteit. Huisman een architect? Alsof je Sven Cramer opstelt als spits van Barcelona Football Club………Doordrenkt van prestige, dit overbodige plan. Verder zal dat Mijnwater als energiemonopolie ook niet echt helpen. Pure geldverkwisting!

Komt nog bij dat de ontsluiting met de zuidzijde van de stad er niet komt omdat de beoogde hotelbelegger geen cent te makken heeft en het als doorverkoopobject heeft aangekocht met een lege B.V..

Amsterdam is uniek om zijn scheggen en wordt daar terecht voor geprezen. Niet aan morrelen zou ik zeggen. Of volkstuinen daar in thuishoren is inderdaad een terechte vraag. Maar dat betekent toch niet dat je die ruimte direct moet volbouwen? Natuurlijk blijft Groengebied Amstelland om de hoek liggen, maar toch ook weer iets verder en de verbinding wordt weer zwakker. Een groene Scheg die tot diep de bebouwing van Amsterdam in loopt heeft ongekende waarden. Toen ik in de Afrikaander buurt woonde kon ik langs de Amstel binnen tien minuten naar een boer fietsen voor verse melk. Onderweg reed ik door het groen en vergat de drukte van de stad terwijl ik de weidevogels hoorde. Amsterdam een stad die verbonden is met de veenweiden er omheen. Onbetaalbaar. Probeer dat beeld in stand te houden.

e van hagen schreef:

Zou je niet eerst eens gaan kijken voor je dit soort dingen over Amstelglorie schrijft? 40% van het park is openbaar, het heeft reeds meerdere buurtfuncties en of het natuur is?? Ga eens kijken.

Harrie schreef:

U draait de zaken om: De buurten rond de Van Woustraat zijn geen succes “dankzij de drukte van de Van Woustraat”, maar “ondanks de drukte van de Van Woustraat”.

Joop Moes schreef:

Als je op de kaart de groene scheg bekijkt zie je dat in de loop van vele jaren de groene scheg langzaamaan is opgeknabbeld (Overamstel 1 en Amstelkwartier).. Amstelglorie is nu met het Oeverbos de kop van de Amstelscheg geworden. Die kop afhakken is een doodzonde. Ook doet de stelling afbreuk aan de sociale functie van het volkstuinieren dat daar al 65 jaar plaats vindt en de populariteit van de bevolking (want de wachtlijst is met zo groot als het aantal tuinen). Dus afblijven van Amstelglorie.

Ja, de natuur met biodiversiteit in de Amstelscheg is inderdaad niet zo maar vervangbaar, zeker niet door een monotoon strookje kaalgeschoren gras evenwijdig aan de Amstel zoals op de foto hierboven te zien is.

Dat de Van Woustraat/Rijnstraat in bovenstaande tekst wordt bejubelt als prettige rustige voorbeeldstraat is mij een raadsel. De verkeerssituatie is zo problematisch dat de gemeente Amsterdam deze straat al jaren aan het verbeteren is. Het is een drukke straat met een tram en veel soorten verkeer. Tot de Utrechtsebrug is de straat onderdeel van Plus net fiets en over de brug Plus net auto.

Ik mis onderbouwing van de bewering dat het Volkstuincomplex Amstelglorie een rare groene vlek zou zijn.

J. Bret schreef:

Wat ik mij afvraag is waarom er niet rondom de volkstuin parken wordt gebouwd. Je kan de complexen iets meer als een park inrichten met hier en daar een verblijfruimte en ze als park incorporeren. Jeanine Bret.

Willem Boterman schreef:

Mooi Jos, ik heb ook van Jacques’ colleges genoten.

Agnes schreef:

Over Heerlen gesproken.
Toevallig een stukje station gezien… Verbaasd verwonderd!!!
Niet veel tijd.maar kwam bewust
een keer terug om te kijken.
En was erg onder de indruk over
Zo veel schoonheid prachtig.
Ging zitten op het oude café dat er mooi verzorgd uit zag, en genoot, al pratende met enkele toevallige medebewonderaars.
Daarna wandelend door de straat
Waar etalages en niets er verzorgd uit zag waar een onderneemster mij bijna kwaad
aan keek om dat ik het waagde
Het station mooi te vinden.
Dat was 2019 20 ik weet niet hoe het nu is???
Maar ik hoop nog vaak zoiets moois te zien wat m’n hart raakt.


Geef een reactie

Uw e-mail adres wordt niet gepubliceerd